Het artikel van Koen Kleijn in De Groene Amsterdammer van 24 augustus 2017 over de eis tot naamsverandering van Witte de With liet er geen twijfel over bestaan; toegeven aan de eis zou het doodvonnis van het Rotterdamse kunstcentrum betekenen. In het gesprek met Kees Weeda in het radioprogramma OVT op 10 september 2017 – de voorzitter van de raad van Toezicht kondigde naamsverandering aan – werd gezegd dat het Gemeentebestuur van Rotterdam de subsidie aan WdW zou gaan stopzetten. Maar ook zonder deze voor de hand liggende tegenwerking van het door Leefbaar Rotterdam gedomineerde stadsbestuur blijkt hoe kwetsbaar kunstinstellingen als WdW zijn. Het is waarschijnlijk dat de actiegroep Zwarte en niet-Zwarte mensen met Kleur zich richt op zwakke partijen met weinig maatschappelijk draagvlak omdat ze bang voor hun echte vijanden zijn. Je vraagt je af of de kunstenaars onder de sympathisanten van de actiegroep blij met de door hen geïnstigeerde zelfmoord van WdW zijn.
Het gemak waarmee activisten zich het leed van anderen toe-eigenen om hun zogenaamde zaak van legitimiteit te voorzien is verbijsterd. Geweld tegen zwarten in de VS, de Javaan die 300 jaar werd mishandeld; alle menselijk leed blijkt als bewijslast nuttig zolang het maar niet-blanken betreft. Het is een voorbeeld van een moreel gelijk dat a-historisch is en op zelfoverschatting is gegrondvest.
Dit is een exponent van de ‘identiteitspolitiek’ die ons in toenemende mate zal gaan domineren en verstikken. Geschiedkundige feiten worden beoordeeld op bruikbaarheid en daarmee onderdeel van een mythologie waarmee vijanden worden bestreden. Waar je bij hoort is een kwestie van huidskleur, afkomst, leeftijd of een ander zichtbaar of verondersteld kenmerk. En als je niet ingedeeld wilt worden rekenen je tegenstanders jou ongevraagd wel tot een partij.
Witte de With kondigt aan om in een aantal openbare bijeenkomsten op zoek te gaan naar een nieuwe naam. De vraag is wat de (beeldende) kunst verliest als zij zich tot een voertuig van emancipatie en politiek laat maken.
(Gepost op 5 mei 2017)
Eigenaar van het onderwerp
Kunstenares Hannah Black heeft in een door 25 collega’s mede ondertekende open brief aan de curatoren van de Whitney Biennial 2017 gevraagd om uit de tentoonstelling een schilderij te verwijderen. Zij vraagt zelfs om de vernietiging van Open Casket van Dana Schutz, een post-mortem portret van de zwarte Amerkaanse tiener Emmett Till die in 1955 op grond van valse beschuldigingen in het stadje Money, Mississippi werd gelyncht.
Of deze controverse groot dan wel klein is, is een kwestie van perspectief. Alle ondertekenaars, inclusief Black zelf zijn African Americans. De gevoeligheid voor ‘identity politics’ – de courante aanduiding African American is er o.a. een exponent van – is in de Verenigde Staten onverminderd groot en de rassenstrijd in het bijzonder is een vuur waarin een klein voorval soms met gemak een steekvlam wordt.
In de tentoonstelling – een tweejaarlijks prestigieus overzicht van nieuwe Amerikaanse kunst – heeft tenminste één andere kunstenaar raciaal geweld tot onderwerp voor een werk gekozen, Henry Taylor schilderde de moord op Philando Castile door een politieagent in 2016. Taylor’s schilderij was ondanks een zeer vergelijkbare onderwerpkeuze evenwel geen aanleiding voor protesten van welke bevolkingsgroep of professionele categorie dan ook.
Je kunt je afvragen waar een stilistische vergelijking van schilders goed voor is. Toch is dat precies wat de beschouwer onwillekeurig doet als hij of zij voor De opwekking van Lazarus van Rembrandt en het schilderij met hetzelfde onderwerp van Jan Lievens staat. In vergelijking met de in hoekige en egale kleurvlakken verbeelde scène van Taylor is het werk van Schutz lyrisch en verleidelijk in schilderkunstig opzicht. Taylor’s schilderij is schetsmatig, Schutz streeft naar effect met suggestie, vervorming en ruimtelijkheid. Medium en onderwerp zijn weliswaar hetzelfde, maar de artistieke ambitie van Open Casket roept mogelijk ergernis op. Is dit dan wellicht zo’n moment waarop vorm ineens inhoud wordt?
Henry Taylor noemde zijn werk: THE TIMES THAY AINT A CHANGING, FAST ENOUGH!, Schutz hield het bij het zakelijke Open Casket. Maar belangrijker voor het tegengestelde sentiment dat de twee schilderijen oproepen is dat Taylor een African American is en Dana Schutz niet. Hannah Black schrijft in haar open brief: ‘The painting should not be acceptable to anyone who cares or pretends to care about black people, because it is not acceptable for a white person to transmute black suffering into profit and fun, though the practice has been normalized for a long time.’
Met het toepassen van dit soort schema’s worden tentoonstellingen en museumbezoek overbodig. Als Henry Taylor als activist wordt ingelijfd neemt namelijk zijn relevantie als kunstschilder af. Kunst wordt een voorgedrukte kleurplaat die samen met een representatief publiek in overeenstemming met heersende opvattingen wordt ingevuld. Het is daarom begrijpelijk dat saneringsoperaties als die rond Open Casket kunstenaars verbijstert en vervolgens zwijgzaam maakt.
Jordan Wolfson toont op de Whitney Biennale Real Violence, een VR film waarin iemand met een honkbalknuppel langzaam dood geslagen wordt. Op de achtergrond klinkt een Joods gebed. Naar aanleiding van de aankoop van zijn Female Figure – een sexy vrouwelijke robot voor de spiegel – werd Wolfson onlangs door The Los Angeles Times geïnterviewd.
Your choices are so specific — the mirror, the eye contact, her outfit — what are you trying to convey with the work?
I’m not trying to convey, or say, anything through my work. I’d been thinking a lot about the viewer, and also thinking about sculpture, formally. I don’t care about people’s reactions to it. It’s an artwork, I do what’s interesting to me. (…)
The work has been described as a look into the future. Is this what you were going for? And if so, what’s it saying about the future?
I don’t disagree or agree with that. I wasn’t thinking at all about the future or the past while making this artwork. The look of it — that was economically how the robot had to look, with the materials available. It was about utility, it wasn’t meant to be futuristic. It’s part of reality, this thing exists, it just looks as it looks. (…)
(Gepost op 12 mei 2015)
Donkere materie
In 2009 stelden fotograaf Carl De Keyzer en historicus Johan Lagae uit het archief van het Koninklijk Museum voor Midden Afrika in Tervuren het boek CONGO BELGE en images samen. De ruim honderd foto’s gemaakt rond het jaar 1900 tonen een wereld die ongekend is en niet afdoende lijkt te kunnen worden beschreven, de vraag is zelfs of ooit iemand een dergelijke beschrijving van belang gevonden heeft. Voordat Joseph Conrad in 1902 zijn Heart of Darkness publiceerde heeft hij als werknemer van een Belgische handelsfirma Congo bereisd en taferelen als de onderstaande met eigen ogen gezien. Zijn boek is een psychopathologie van blanken die in het oerwoud van Afrika terecht zijn gekomen. Het lijkt er op dat Conrad zijn poging de omgeving te begrijpen – topografisch, taxonomisch, sociologisch, typologisch, ideologisch, filosofisch – heeft gestaakt en op een literaire evocatie van ongerijmdheden is uit gekomen.
Een van de ongerijmdheden van deze plaats en deze tijd is vanzelfsprekend het kolonialisme. Als er al sprake was van een relatie tussen zwart en blank dan betrof het die tussen knecht en meester; het blijft de hardnekkige matrix waarin elke interactie tussen zij en wij een plaats krijgt of die weet te vinden. Degene die over deze machtsverhouding zwijgt handelt met andere woorden uit moedwil en niet uit misverstand. Maar bestaan er met betrekking tot kleurverschillen nog andere bevindingen en mogelijke kenschetsen dan deze plaatsbepaling in termen van de ruwe koloniale economie?
Heart of Darkness is het verhaal van de zoektocht naar een disfunctionerende handelaar in ivoor in het binnenland van Belgisch Congo. Van genoemde Kurtz wordt beweerd dat de leveringen aan de handelsmaatschappij die hij vertegenwoordigt overvloedig en stipt zijn, maar het idee dat zijn werkzaamheid zich aan controle onttrekt maakt hem het onderwerp van afkeer en tendentieuze speculatie. Het meest ernstige verwijt is dat hij in het binnenland als een koning over zwarte stammen heerst en niet naar de gemeenschap van blanken terug wil keren. Kurtz heeft als het ware meer dan één grens van de normaliteit van de achterblijvers overschreden, de zoektocht lijkt daarom op een strafexpeditie waarvoor overigens geen van de deelnemers het motief in die termen heeft geformuleerd. Verteller Marlow – kapitein van het stoomschip naar de handelspost van Kurtz aan de rivier – is de passant en buitenstaander die sceptisch en schijnbaar onaangedaan de gedragingen van de zwarte en witte gebruikers van de waterweg beschrijft en van commentaar voorziet. Het eerste dat Marlow bij aankomst aantreft is een blanke volgeling van Kurtz gekleed in een harlekijnskostuum.
Conrad beschrijft een wereld waarin iedereen ongeacht zijn huidskleur barbaars en krankzinnig geworden is. Met dit ondergangsvisioen verkondigt hij dat men zelfs geen keuze heeft en dat de blauwdruk van de koloniale werkelijkheid bij het maken van onderscheid tussen slecht en goed tekort schiet. Kurtz is als idealist op de meedogenloze realiteit van de menselijke inborst stuk gelopen. In de beschouwing van de verhouding tussen zwart en wit moeten wij – lijkt de onbedoelde mededeling van Heart of Darkness – van voren af aan beginnen.
Voor meer teksten kijk op: