Amerikaanse gothiek
In de tekst Last Words – in de bundel Let Me Tell You What I Mean – schrijft Joan Didion met onverholen afkeer over de nabestaanden van Ernest Hemingway die na zijn dood niet geautoriseerd werk van hem in druk lieten verschijnen. Het is voorstelbaar dat Didion (1934 – 2021) over haar literaire nalatenschap net als Hemingway een publicatieverbod heeft uitgesproken, met de beslistheid waarmee zij over auteurschap praat lijkt de publicatie van ’unfinished work’ onwaarschijnlijk. Aan de forse lettergrootte en ruime interlinie van Didions nogal dunne boeken is te zien dat zij bij leven wat publicatie betreft al terughoudend was. Werd zij honderdveertig, dan zou zij wellicht – niet persé uitgepraat als wel zelfkritisch tot zwijgen aan toe – met vrijwel lege bladzijden haar loopbaan beëindigd hebben.
Je leest Didion’s werk als een psychopathologie van de Verenigde Staten; voor iemand die zoveel klinieken en spreekkamers van dokters vanbinnen heeft gezien is die optiek van ziektebeeld voor de hand liggend. Haar aandoeningen – werkelijke en werkelijke maar denkbeeldige – worden in de absurde en disfunctionele Amerikaanse realiteit verdubbeld; dit is een vrouw die zich kwetsbaar voelt en daarom openbaart zich in bijna al de stukken haar opmerkingsgave voor geweld in een veelvoud aan vormen.
Na de dood van haar echtgenoot aan de evidente gevolgen van een hartstilstand vraagt zij desondanks om een autopsie, alleen op die manier kan zij blijkbaar contact maken met gegevenheden die zich als ontoegankelijk maar evengoed levensgroot manifesteren.
Didion vermeldt terloops waar zij de jurk kocht die ze droeg op de dag dat ze hoorde dat J.F. Kennedy werd vermoord. Bij herlezing van deze passage blijkt het trouwens te gaan om de aanschaf van een’ korte zijden trouwjurk’ op die bewuste dag, maar dat verschil doet er voor welk drama dan ook niet toe. Van zo’n niet ter zake doend feit zijn er velen, maar de schrijfster blijft in haar teksten – die een combinatie van dagboek, reportage en cultuurkritiek zijn – zo goed als onkenbaar. De dode Kennedy krijgt evenmin een betekenis; gebeurtenissen, voorvallen, en zinloze feiten zijn onderdeel van een collage waarin het ene niet persé ten dienste van het andere komt te staan. Zonder aanwijsbare oorzaak en zonder hiërarchie volgen de mededelingen elkaar op.
De sensatie die dat oproept is die van een terloopse gelijktijdigheid en het is alsof haar teksten nooit een conclusie krijgen. Wat overkomt is atmosfeer, een toestand – vergelijk het met een trage, dikke en transparante vloeistof – waar protagonisten, schrijfster én lezers vrijwel luchtdicht in zijn opgesloten.
Buitenstaanders, die zien vaak het meest. En deze in het bijzonder omdat Didion geen idee heeft waar zij deel van uit zou kunnen maken. Leven lijkt voor haar vooral een kwestie van permanent op je hoede zijn.
In The White Album volgen de voorvallen, herinneringen en observaties elkaar op, vermeerderen tot alinea’s, na een witregel komen er weer andere. Didion zegt dat ze hetzelfde zijn, dat ze zich niet van elkaar onderscheiden in betekenis en eindigt dan met de opmerking dat er alweer geen narrative in zit.
Foto: Brigitte Lacombe (New York, 1996)
Didion beschrijft als een forensisch onderzoeker het oppervlak en het duurt even voordat de lezer beseft dat niets een kern heeft. De belofte van een zelfportret verdwijnt ook gaandeweg, de schrijfster is in haar boeken een personage dat zich niet zal of zich niet kan laten kennen. Je herkent als meelezer dat bewustzijn het ruwe ontwaken is uit de vanzelfsprekendheden van je jeugd. En dat bewustzijn een obstakel is dat met woorden en zinnen bevochten moet worden.
‘I was meant to know the plot but all I knew was what I saw: flash pictures in variable sequence, images with no ‘meaning’ beyond their temporary arrangement, not a movie but a cutting-room experience.’ (The White Album, 1979)
Ze was erbij als waarnemer van feiten waarvan de enige orde – weliswaar een bedrieglijke – die van opeenvolging bleek te zijn. Vervreemding is wel de minste aanduiding die hierop van toepassing is, maar haar persona van een gelauwerde en geslaagde literaire professional staat haaks op de indruk van iemand die onmachtig is en vervreemd. Het publiek ziet in haar verslaglegging de eigen omgang met de tegenstijdigheden van het bestaan weerspiegeld en meent in haar stijl van schrijven over ‘waargenomen feiten’ de ambivalentie niet zozeer overwonnen als wel afgeweerd te hebben. Didion geeft woorden aan dreiging, onheil en verwarring zonder ooit ook maar iets ter geruststelling uit te leggen.
Een kenmerk van een goede stilist is dat je er – hoe gruwelijk het beschrevene ook is – nooit genoeg van krijgt. Haar werk brengt de lezer als het ware in de tijdelijke roes van overwinning, weliswaar van een wedstrijd waarbij er alleen maar verliezers zijn.